Biljarten is mijn werk

Johnny Pattiwaël drijvende kracht achter grootste biljartclub Zwolle

“Biljarten is mijn werk”

Een afspraak maken met Johny Pattiwaël blijkt niet eenvoudig. Als ik hem thuis bel, krijg ik zijn vrouw aan de lijn. “Mijn man is aan het biljarten. In de Pol.” Het klinkt als ‘waar zou ‘ie anders zijn…’

En inderdaad, in wijkcentrum de Pol in Zwolle-Zuid staat hij met een biljartkeu in de hand en kijkt  onderwijl oplettend toe hoe de mannen om hem heen spelen. Een stuk of tien oudere heren brengt hij op twee biljarts de fijne kneepjes van dit edele balspel bij. “Sorry, ik heb nu echt geen tijd, ik moet hier eerste aandacht aan besteden”, verontschuldigt hij zich als ik hem vraag of ik even kan spreken. “Is goed, ik bel u wel, ik heb uw nummer. Dan maken we een afspraak voor een gesprek”, reageer ik begripvol.

Een paar dagen later bel ik hem thuis op. Hij voelt zich duidelijk vereert dat hij geïnterviewd gaat worden, maar dat kan beslist niet op stel en sprong. “Volgende week zit ik helemaal vol. Vrijdagochtend of vrijdagavond…. Lukt dat?”
Die volle agenda van deze 81-jarige man komt helemaal overeen met zijn lijfspreuk ‘Thuis blijven is geen optie. Daar wordt je heel vervelend van’.


Geen vrije tijd

“Ik heb helemaal geen vrije tijd”,  verontschuldigt hij zich als ik hem die vrijdagochtend opzoek in de Pol. “Biljarten is nu eenmaal mijn werk. Vier dagen in de week.” Pattiwaël – “zeg maar gewoon Johnny, hoor”- is altijd in de Pol te vinden en altijd in de buurt van de twee biljarttafels.

Biljartclub de Pol is in 2013 ontstaan door samenvoeging van Biljartclub Zwolle-Zuid en de Recreatieve biljartclub De Riethoek. En sinds die tijd is de vereniging enorm sterk in ledental gegroeid. Van enkele tientallen naar inmiddels zo’n 120 leden. Voor een heel groot deel is dat de verdienste van Johnny. Als je die verdienste onder zijn aandacht brengt, glundert hij van oor tot oor. Hij is er  duidelijk trots op, maar toont zich tegelijkertijd opmerkelijk bescheiden. Hij praat veel liever over het feit dat een ‘hele lieve zuster’ het aantal verschillende medicijnen voor zijn astma heeft teruggebracht van zeventien naar drie. En vervolgens komen een voor een twee  doosjes met pilletjes en een kleine inhalator uit de binnenzakken van zijn grijze canvas jack tevoorschijn. “Mooi hè, van zeventien naar drie. En die heb ik altijd bij me.” In de loop van het gesprek zal hij die dankbaarheid nog een paar maal herhalen.

Lasser

Johnny Pattiwaël is geboren in Samarang, de hoofdstad van de provincie Midden-Java in Indonesië. 

Via Ambon op de Molukken vertrokken Johnny en zijn familie uiteindelijk in 1950 naar Nederland. Eerst werd het gezin, zoals zovele andere Indo’s, ondergebracht in het toenmalige Kamp Vught, tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-nazikamp buiten Duitsland. Van Vught verhuisden Johnny en zijn gezinsleden via Moordrecht, Rotterdam en Gouda naar Zwolle. Dat was in 1984. Johnny verdiende zijn geld aanvankelijk als lasser op scheepswerven, maar ging later ook varen als ‘olieman’, zoals hij het noemt. Medewerker dus in de machinekamer. Voetbal en volleybal waren zijn lievelingssporten. Maar toen hij ouder werd, kwam daar door lichamelijke ongemakken een eind aan. “Kijk”, zegt Johnny, terwijl hij op zijn linker- en rechter bovenbeen wijst, “allemaal metaal in mijn been. Kunstknie en kunstheup. Daarom kon ik  niet meer voetballen en volleyballen.”

Geen nood, biljarten kan hij als de beste. Een sport die hij zijn hele leven wil blijven doen. “Wat ik zo mooi vond….”, opeens blikt hij spontaan een aantal jaren terug in de tijd, “was een toernooi in Hattem. Ben ik kampioen geworden. Daar speelden allerlei dorpen tegen elkaar. Kampioenschap en competitie. Op hele mooie, grote Wilhelmina’s (dat is het summum onder de biljarttafels, veel groter dan de twee in de Pol).”

Geen vrouwen

Maar terug naar het heden, biljartclub de Pol, de dagelijkse bezigheid van Johnny Pattiwaël. Om de twee biljarttafels is het een drukte van jewelste. Een man of tien – nee geen enkele vrouw – zit keurig op een rij op stoeltjes op de kopse kant van de biljarts. En bij elke tafel twee spelers. De meesten van hen zijn binnengehaald door Johnny. Hoe? “Nou”, zegt hij op zijn bescheiden, maar ook enthousiaste toon, “als ik hier eens een man alleen zie staan te kijken naar wat wij hier doen, begin ik gewoon met hem te praten. Kom op man, heb je vrienden, wil je meespelen?  Je hebt er niks aan als je alleen maar thuis voor de televisie zit te kijken.” En dat werkt.

Faam

Johnny Pattiwaël haalde door die manier van benadering van mensen, heel vriendelijk, maar gedecideerd, al tientallen nieuwe biljarters binnen. Allemaal senioren. Zijn faam in Zwolle-Zuid is echter dusdanig groot dat ook nieuwe leden naar hem toe worden gestuurd. Neem bijvoorbeeld Herman Beltman. Decennia lang tenniste Herman bij de Tennisclub Ittersum, op een paar honderd meter afstand van wijkcentrum de Pol.  ‘s Middags en ‘s avonds was Herman daar te vinden; tot hij last kreeg van zijn heup. “Toen was het stop. Niet meer tennissen. Een bevriende tennisser zei toen tegen mij: weet je wat jij moet doen, Herman, jij moet naar Johnny gaan, naar de Pol, om te biljarten.”Vroegere speelde Herman regelmatig op de biljarts in de toenmalige Zaal Suisse in de Luttekestraat. Dus de basis was er al. “Heb je ook wel een beetje nodig, zeg ik eerlijk. Als die basis er is, is het hier geweldig. En van Johnny kun je op biljartgebied nog heel wat leren”, zegt Beltman waar Johnny bij staat.

Passie

Les geven in biljarten is een passie van Johnny Pattiwaël. Zoals hij zijn drie soorten medicijnen voor zijn astma altijd op zak heeft, zo draagt hij ook altijd zijn theoretische cursus Praktische Biljartkennis bij zich. Om uit te delen. Zijn ‘leerlingen’ kunnen dan thuis nog eens precies nakijken waar ze bij het bandstoten of het librespel de ballen moet raken, wat de spelregels zijn en hoe je met het materiaal moet omgaan. En mocht je er met het materiaal niet uitkomen, Johnny helpt je wel. Dat begint eigenlijk al bij de aanschaf van een keu (zelf heeft hij er drie). “Je moet een vier-tachtig hebben”, zeg ik dan, een keu van 480 gram. Da’s een mooie voor jou. En bijvoorbeeld een toppie van 11 (millimeter). Daar kun jij mooi mee stoten.”

“En mocht er iets kapot gaan, een toppie bijvoorbeeld (de pomerans, zoals het officieel heet), dan maak ik die wel voor jou. Alleen het materiaal hoe je mij te betalen. Ja, en een keu moet iedereen zelf aanschaffen. De rest is gratis.”

Als het aan Johnny ligt, gaat hij nog jaren door met zijn geliefde sport. Want thuis zitten en zich vervelen, kan altijd nog.